WGBO en informatieplicht

INFORMATIE VOOR PATIËNTEN EN TOESTEMMING VOOR BEHANDELING

A. Hoe staat het in de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)?
De arts heeft de plicht de patiënt op duidelijke wijze en desgevraagd schriftelijk te informeren over het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling en de ontwikkelingen betreffende het onderzoek, de behandeling en zijn gezondheidstoestand. Bij het uitvoeren van deze informatieplicht moet de arts zich volgens de WGBO laten leiden door

  • wat de patiënt redelijkerwijze dient te weten over de aard en het doel van de noodzakelijk geachte medische verrichting,
  • de te verwachten gevolgen,
  • de risico’s voor de gezondheid van de patiënt,
  • de alternatieve onderzoeks- of behandelingmethoden en
  • de vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid.

De wettelijke formulering is gebaseerd op een uitspraak van de Arnhemse Rechtbank uit 1992. Uiteraard moet het wel mogelijk zijn een patiënt te informeren. Iemand die bewusteloos is kan pas worden geïnformeerd als hij weer ‘bij’ is. Ook bij spoedbehandelingen is het niet altijd goed mogelijk de patiënt vooraf te informeren. De arts zal dat uiteraard wel moeten proberen, eventueel via de ouders, partner of andere betrokkenen. Zeker als het om een ingrijpende behandeling gaat.
In dit verband is ook van belang aan te geven dat de informatieplicht geen op zichzelf staande ‘activiteit’ is die op een ‘vast moment’ kan en moet worden uitgevoerd. De informatieplicht moet ingebed worden in het gehele ‘hulpverleningsproces’. Ook kunnen er situaties zijn, waarbij het vooraf informeren van de patiënt over de behandeling een averechts effect kan hebben op de therapie.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het toedienen van placebo’s of bij het toepassen van bepaalde psychotherapieën. De arts zal de informatie dan op een later moment binnen de behandeling moeten geven.

B. Waarom goede informatie?
Het ontvangen van informatie is voor de patiënt van belang om een goed beeld te krijgen van zijn eigen gezondheidstoestand en om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over een voorgesteld onderzoek, een voorgestelde operatie of alternatieve behandelingsmethoden. Maar ook voor een goede communicatie tussen arts en patiënt. Niet zelden komen klachten van patiënten of hun familieleden voort uit gebrekkige informatie. Een goed geïnformeerde patiënt zal bovendien in het algemeen beter gemotiveerd zijn de voorgestelde therapie te volgen en af te maken. Daarnaast is van belang dat patiënten die slecht of zelfs niet geïnformeerd zijn, doorgaans niet in staat zullen om toestemming te geven voor een onderzoek, een behandeling of een operatie (het zogenaamd wettelijke vereiste ‘Informed consent’ van de patiënt). Met andere woorden, het geven van toestemming zonder voorafgaande heldere informatie zal doorgaans in juridische zin geen betekenis hebben. En daarop kan de arts worden aangesproken.

C. Omvang informatieplicht
Hoe ver reikt nu de informatieplicht van de arts in de praktijk? Allereerst moet worden opgemerkt dat de informatieplicht altijd moet worden gezien in het licht van ‘redelijkheid en billijkheid’ en van de ‘zorg van een goede hulpverlener’ (professionele standaard). Het zou dus zelfs verkeerd zijn de patiënt te overladen met informatie over alle mogelijke bijwerkingen en consequenties van een behandeling, of over alle denkbare alternatieve behandelingsmethoden. Er zijn ook handelingen die voor de patiënt als zo vanzelfsprekend beschouwd mogen worden dat informatie daarover en afzonderlijke toestemming daarvoor niet nodig zijn. Een voorbeeld daarvan is een injectie voor een operatie. De rechter in Arnhem oordeelde in 1992 dat een patiënt ook niet specifiek geïnformeerd hoeft te worden over het risico van een infectie na een (oog)operatie omdat ervan uit mag worden gegaan dat dit een algemeen bekend risico is.

Uit jurisprudentie blijkt dat meer eisen worden gesteld aan de informatieplicht naarmate:

  1. de behandeling of de risico’s extra ingrijpend zijn (voorbeelden uit de jurisprudentie zijn: het mogelijk schaden van het seksleven als gevolg van een operatie; een ‘geplande’ borstsparende operatie, maar tijdens de ingreep blijkt dat toch moet worden besloten tot borstamputatie; een verhoogde kans op postoperatieve bloedingen);
  2. de risico’s vaker voorkomen (volgens een uitspraak van het Hof Arnhem van september 1996 kan, als er geen noodtoestand is of er geen strikte noodzaak tot opereren bestaat, een arts niet overgaan tot een operatie tenzij de patiënt instemt nadat hij deugdelijk is geïnformeerd. Deze informatie dient de mogelijk complicaties te omvatten, ook als er een kans is op complicaties van 0,5 tot 5%);
  3. vaak wordt gevraagd of er vaste percentages kunnen worden gegeven waarbij wel of geen informatie over bepaalde risico’s verstrekt moet worden. Zo’n benadering is moeilijk uitvoerbaar, maar bovendien ook gevaarlijk omdat de individuele situatie van de patiënt toch weer andere eisen kan stellen aan de informatieplicht. De arts zou door het noemen van vaste percentages ten onrecht kunnen menen ‘gevrijwaard’ te zijn;
  4. het om esthetische en dus therapeutisch niet noodzakelijke operaties gaat. In 1992 benadrukte het Arnhemse gerechtshof dat de plastische chirurg die een operatie uitvoerde ter verfraaiing van de neus van een patiënte haar niet naar behoren had geïnformeerd over de risico’s (ondermeer vorming van littekenweefsel) die aan deze operatie waren verbonden. Juist bij een dergelijke niet noodzakelijke operatie gaat volgens de rechter de informatieplicht van de arts zeer ver. Andere voorbeelden zijn: correcties van gezicht, correcties van borsten, bestraling in verband met overtollige beharing, en ook de sterilisatie; daar het een nieuwe behandeling(smethode) betreft welke nog weinig is toegepast en/of omstreden en/of ingrijpend is (hierop wordt de nadruk gelegd door het bestuur van de ABB). Ter illustratie: in 1987 berispte het Medisch Tuchtcollege Eindhoven een oogarts die een in Nederland weinig toegepaste en omstreden ingreep uitvoerde zonder eerst een andere arts te raadplegen en de patiënt te informeren over wat met de ingreep wel en niet kan worden bereikt.

De omvang van de informatieplicht van de arts zal dus van geval tot geval verschillen en is niet alleen afhankelijk van de omstandigheden van het geval, maar ook van de behoefte en het bevattingsvermogen van de patiënt. Zo moeten bijvoorbeeld minderjarigen zo nodig op aangepaste wijze, door eenvoudige woorden te gebruiken of door de ingreep te tekenen, geïnformeerd worden. Dat is ook de reden dat in de WGBO de informatieplicht globaal is omschreven. Concreet betekent het voorgaande dat de diverse beroepsgroepen en specialismen voor bepaalde veelvoorkomende onderzoeken of behandelingen een heldere (geïllustreerde) informatiefolder zouden moeten maken, welke zij tijdig (en dus bijvoorbeeld niet de dag voor de operatie) aan de patiënt meegeven. Ook andere hulpmiddelen, zoals video of een geluidscassette kunnen zinvol zijn. Daarnaast zal de patiënt aanvullende specifieke informatie van de arts moeten ontvangen over het onderzoek, de behandeling of begeleiding als zijn gezondheidstoestand, gezinssituatie of andere relevante factoren daarom vragen.
Artsen doen er verstandig aan de inhoud van de gegeven algemene en specifieke informatie, eventueel aan de hand van een checklist, kort maar helder in het dossier te omschrijven, onder meer door te verwijzen naar de verstrekte informatiefolder. Dit is van belang voor de continuïteit van de zorgverlening door de arts zelf maar ook door collegae of waarnemers. Goede verslaglegging is eveneens van belang ter voorkoming van mogelijke bewijsproblemen bij latere geschillen over informatieverstrekking en toestemming.

D. Uitzondering op de informatieplicht van de arts
De arts heeft ingevolge de WGBO de mogelijkheid de patiënt (tijdelijk) niet te informeren als dit ‘kennelijk ernstig nadeel’ voor de patiënt oplevert. De wetgever heeft deze ‘therapeutische exceptie’ alleen bedoeld voor uitzonderlijke situaties, te weten die gevallen waarin vroegtijdige wetenschap van bepaalde informatie een onaanvaardbare psychische belasting van de patiënt en/of zijn omgeving met zich mee zou brengen. Volgens een uitspraak van het Medisch Tuchtcollege Amsterdam uit 1993 kan daaronder niet een te verwachten minder gunstig verloop van het genezingsproces of onzekerheid van de arts zelf over die prognose worden begrepen.
Voordat de arts een beroep doet op de exceptie is hij wettelijk verplicht eerst een andere arts, bijvoorbeeld de huisarts of een collega-arts, te raadplegen om na te gaan of deze ook van mening is dat de patiënt (nog) niet geïnformeerd moet worden. Deze vorm van collegiale toetsing vóóraf is gekozen om te voorkomen dat van deze exceptie gebruik wordt gemaakt op grond van een te subjectief en bevoogdend oordeel. Als het belang van de patiënt dat vereist dient de arts de informatie aan een ander te geven. Bijvoorbeeld aan een familielid of de verzorger(s) van de patiënt die voor zijn genezing noodzakelijke gedragsregels of dieetregels in acht moeten nemen. De patiënt dient alsnog geïnformeerd te worden als het ‘nadeel’ niet meer te verwachten valt.

E. Praktische informatie voorafgaande en tijdens het (eerste) consult
Afhankelijk van de praktijkvoering kan hierop worden ingespeeld.

F. Informatie met betrekking tot de algemene therapievormen
Een voorbeeld hoe dat in de eigen praktijk kan worden ingevuld: Natuurgeneeskundige therapievormen en Bio-Informatie Therapie grijpen op een andere manier aan dan de reguliere therapievormen

G. Informatie met betrekking tot bijzondere therapievormen
Een voorbeeld hoe dat in de eigen praktijk kan worden ingevuld: Voor verder informatie wordt verwezen naar de extra informatiefolder(s) die u bij ons in de praktijk krijgt uitgereikt en die nader ingaan op de diverse therapievormen.